Onder de titel De Dorpspomp zal gedurende de komende maanden een aantal (eerder verschenen) columns van Prof. Dr. Gert-Jan Hospers in de Elshofbode verschijnen. De inwoner van
Enschede is bijzonder hoogleraar in de sociale geografie en deskundig op het gebied van de transitie van stad en platteland, een onderwerp dat ook in Wijthmen speelt. De sympathieke Tukker beoordeelt de stedelijke en regionale ontwikkeling op de menselijke maat en adviseert de overheid daarin. Hij was betrokken bij het succesvolle project Leefbaar Platteland van de Provincie Overijssel en kent Wijthmen vanuit die hoedanigheid. De columns van Hospers zijn vooral herkenbaar.
Dit is de achtste aflevering.
Duurzaamheidsduel
Als je duurzaam wilt leven, waar kun je dan beter wonen: op het platteland of in de stad? Intuïtief zullen veel mensen zeggen: op het ‘groene’ platteland, met z’n overvloed aan natuur, rust en ruimte. Toch is dat maar zeer de vraag. Jaren geleden zette het artikel ‘Green Manhattan’ in The New Yorker (2004) me aan het denken. In het stuk deed journalist David
Owen verslag van zijn verhuizing van New York naar het landelijke en natuurrijke staat Connecticut. Wat bleek? De ecologische voetafdruk van het gezin Owen nam met ruim een factor zeven toe. In Manhattan, hartje New York, woonden ze in een flat en was het energie- en waterverbruik veel lager dan in hun nieuwe vrijstaande woning in het buitengebied. En
belangrijker nog: in New York verplaatsten Owen en zijn gezin zich vooral te voet of met het openbaar vervoer, terwijl ze in Connecticut voor werk, boodschappen en vrijetijdsbesteding de auto moesten pakken. Natuurlijk, vanwege de bevolkingsdichtheid van steden is de CO2- uitstoot per km² er hoog. Maar kijk je naar de vervuiling per inwoner, zo beargumenteert
Owen, dan is de stedeling milieuvriendelijker dan de plattelander.
Tegelijkertijd zie je dat het platteland zich graag opwerpt als groene koploper. In het ‘duurzaamheidsduel’ tussen stad en land krijgt laatstgenoemde het voordeel van de twijfel. Zo bericht de media regelmatig over groene dorpsinitiatieven in binnen- en buitenland. Het Duitse dorp Saerbeck is intussen een populaire bestemming bij energiewethouders, net zoals het klimaatvriendelijke Deense eiland Samsø. Ook in Overijssel worden telkens dezelfde lokale succesverhalen aangehaald, zoals ecodorp Olst, Duurzaam Hoonhorst, de Heetense energiecoöperatie Endona en Energieneutraal Noord-Deurningen. En eerlijk is eerlijk: wat de initiatiefnemers – meestal vrijwilligers – allemaal voor hun dorp tot stand hebben gebracht, is ronduit indrukwekkend en vormt een bron van inspiratie.
Toch hoor ik nog maar weinig over de visie van duurzame dorpen op nabijgelegen steden. Wat is de reactie van Hoonhorst als groeistad Zwolle – niet voor niets soms ‘Manhattan aan de IJssel’ genoemd – voor zijn toenemende energiebehoefte een beroep op het dorp doet? En is Noord-Deurningen bereid om niet alleen biogas op te wekken voor de eigen inwoners, de school en het dorpshuis, maar ook voor de ‘noabers’ in Oldenzaal? Het lijkt me goed dat de duurzame koplopers van Overijssel zich op dit soort vragen voorbereiden. Zelf vind ik dat de dorpen de stad tegemoet moeten komen, al was het maar omdat dorpelingen vanouds meeprofiteren van naburige stedelijke voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en cultuur. Ongetwijfeld zal menigeen het niet met me eens zijn, zeker omdat het gevoel heerst dat de stad minder groen is dan het platteland.
Maar denk dan nog even aan ‘Green Manhattan’: per saldo leven stedelingen duurzamer dan plattelanders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten